Bel direct met: 0575 463 289 of email met

Kariboe

 

De kariboe behoort tot dezelfde soort als het rendier, maar wordt afzonderlijk behandeld, omdat kariboe en rendier zo'n verschillende geschiedenis en levenswijze hebben. Rendieren zijn de halfgedomesticeerde (tamme) dieren uit Scandinavië en Groenland, terwijl de kariboes volledig wild door Noord-Amerika en Siberië zwerven. De kariboe heeft langere poten dan het rendier, is groter en zwaarder. In de winter lijken ze zwaarder van bouw door het opgeslagen vet en de dikkere wintervacht. De oren en de staart zijn kort en de neus is behaard, een uniek verschijnsel. Dit zijn aanpassingen aan het barre klimaat, die ervoor zorgen dat het lichaam zo weinig mogelijk warmte verliest. Rendieren en kariboes zijn de enige hertensoorten waarbij beide geslachten geweien dragen, die echter bij de mannetjes wel wat forser zijn. De mannetjes hebben bovendien een 'kraag' van lang haar om de nek.


NATUURLIJKE SNEEUWSCHOENEN

Men heeft berekend dat rond de eeuwwisseling meer dan 1¾ miljoen kariboes over het ruige terrein van Noord-Canada rondtrokken. Het gebied waar ze leefden, bestaat uit vlak land met veel meren en moerassen. De populatie daar is sterk verminderd door de jacht, maar vooral door het kappen en branden van bossen. In 1955 waren er nog maar 278.000 exemplaren over, maar dankzij een intensief beschermingsprogramma zijn er nu weer zo'n 400.000. Kariboes leven in kleine groepen en soms in grotere kuddes van enkele duizenden. Er is geen organisatie, noch is er een bepaalde groepsleider, de groepen bewegen zich alleen gezamenlijk en sluiten dicht achter elkaar aan als er onraad dreigt. In april en mei trekken de kudden naar het noorden, naar de open toendra, waar ze tot juli blijven. Dan is er weer een trek terug naar de meer beboste delen in het zuiden van hun gebied. Ze trekken langs vaste paden, die in de loop van de jaren kaal en hard zijn geworden. In september trekken ze voor de bronsttijd weer naar de toendra, maar niet zo ver als 's zomers. Na de bronst gaan ze terug naar de bossen en brengen daar de winter door. Deze trek is noodzakelijk om de toendraflora de gelegenheid te geven zich te herstellen van het intensieve grazen. De grote voeten van de kariboe zijn uitermate geschikt voor het trekken door sneeuw, over glad ijs en door moerassen. De twee helften van de gespleten hoef zijn sterk verbreed en afgeplat, waardoor het gewicht verspreid en de druk op de grond verminderd wordt, precies als bij sneeuwschoenen. De druk die een kariboe op de grond uitoefent, is ongeveer 14 kg per vierkante dm, een zeer lage waarde vergeleken met bijvoorbeeld de eland met 59 kg per vierkante dm. De holle onderkant van de hoeven en de plukken haar daarop geven de kariboe goed houvast op gladde oppervlakken. Tijdens de trek komen de dieren per dag ca. 30 km vooruit, maar een opgejaagde kariboe kan voor een korte tijd wel 65 km per uur halen.


GOED GEPLANDE GEBOORTEN

De bronsttijd valt in oktober en begin november. De stieren behandelen de koeien zonder onderscheid en vormen geen harems. Gevechten duren kort en vinden alleen plaats als de stieren te dicht bij elkaar komen. Tijdens de bronst krabben de stieren over de grond met een heen en weer gaande beweging van hun gewei. Dit hoort bij de hofmakerij, en men heeft het idee geopperd dat de naar voren stekende takken van het gewei van de stieren zo groot zijn geworden om de ogen tijdens dit krabben te beschermen tegen de scherpe twijgen en sprieten van de begroeiing. Vroeger dacht men dat deze takken gebruikt werden om sneeuw weg te schuiven bij het zoeken naar voedsel, maar men heeft nog nooit een kariboe zoiets zien doen. De jongen worden begin juli geboren en 90% ervan zelfs binnen dezelfde vier en twintig uur, terwijl de kudden op hun lente trek zijn. Als ze te vroeg worden geboren bezwijken ze bij slecht weer, terwijl ze als ze te laat geboren worden niet voldoende tijd hebben om weerstand voor de winter op te doen. Het is ook voor de trek erg belangrijk dat alle jongen ongeveer tegelijk geboren worden, zodat alle koeien op dezelfde tijd verder kunnen trekken er minder kans is dat er dieren achterblijven die een gemakkelijke prooi voor wolven zouden vormen. Ieder ziek - oud of jong - of achtergebleven dier wordt ogenblikkelijk door de wolven overmeesterd. De kalfjes wegen ongeveer 4 kg als ze geboren worden en kunnen al lopen als ze een half uur oud zijn. Als ze 4 uur oud zijn kunnen ze al harder lopen dan een mens. Dat is noodzakelijk, omdat moeder en kind bij de kudde moeten blijven. Om het kalf op te wekken haar te volgen, kijkt de moeder ernaar en beweegt tegelijkertijd haar kop op en neer, waarbij ze grommende geluiden maakt. Dit schijnt het kalf altijd te stimuleren achter haar aan te lopen. Gewoonlijk verzamelen de koeien met kalfjes van ongeveer dezelfde leeftijd zich in kleine groepjes, zodat deze dezelfde snelheid kunnen aanhouden. Als de kalfjes nog erg klein zijn volgen ze elk bewegend voorwerp, zodat ze blindelings achter een willekeurig dier aan blijven lopen als de groep verstoord wordt. Als het gevaar voorbij is zoekt iedere moeder haar eigen kalf weer op, dat ze herkent aan de geur. Aan het eind van hun eerste levensmaand beginnen de kalfjes al zelf te grazen, maar ze worden toch nog tot de winter gezoogd.

KORSTMOSETERS

In de winter eten de kariboes korstmossen, zoals rendiermos, en droge grassen, die ze tevoorschijn halen door met hun hoeven sneeuw weg te krabben. De naam kariboe, die afkomstig is van de Algonkinindianen, betekent dan ook 'krabber'. Ook eten ze wel de takken van bomen, zoals wilg en esp. 's Zomers eten ze berken, wilgen, paardenstaarten, grassen en zeggen. Ook knabbelen ze aan de afgeworpen geweien, wat ertoe bijdraagt dat het calciumgehalte van het lichaam op peil gehouden wordt tijdens het groeien van het nieuwe gewei.


LEVERT VAN ALLES

Zowel de eskomo's als de Athabascanindianen waren vroeger voor hun eerste levensbehoeften als voedsel, kleding, beschutting, praktisch volledig van kariboes afhankelijk. Er was zelfs een Indianenstam die de naam 'kariboe-eters' had. Eskimo's zijn voornamelijk van de zee afhankelijk, maar trekken 's zomers landinwaarts om op kariboes te jagen. Ze gebruiken de huid voor kleding, schoeisel en bedekking van boten. Het vet wordt gesmolten en als lampenolie gebruikt. Van de geweien worden diverse gebruiksvoorwerpen zoals tentharingen, stoelen en speelgoed gemaakt.


WOLVEN ACHTER DE KUDDE AAN

Een enkele keer vangt een grizzlybeer wel eens een jonge kariboe, maar de voornaamste vijand is toch de wolf. Troepen wolven leven het grootste deel van het jaar in de omgeving van kariboes en vangen alle zieke, oude of achtergebleven dieren. Men heeft berekend dat niet meer dan 5% van de kariboepopulatie aan de wolven ten prooi valt. Er is eens een kudde kariboes waargenomen, die gevolgd werd door 20 wolven, die weer gevolgd werden door 2 raven en 3 arenden, die van de kadaverresten leefden.

DE KARIBOE

  • Klasse: Mammalia (zoogdieren)
  • Orde: Artiodactyla (evenhoevige)
  • Familie: Cervidae (herten)
  • Geslacht en soort: Rangifer tarandus (rendier)

KENMERKEN

Hertensoort, waarbij beide geslachten geweien dragen. De vachtkleur varieert van bijna wit tot bijna zwart, in de winter lichter gekleurd.

BIOTOOP

Toendra en meest noordelijk gelegen bossen.

VERSPREIDINGSGEBIED

Kariboes leven in Noord-Amerika en Siberië.

MATEN, GEWICHT EN LEEFTIJD

Tot 108 cm hoog; gewicht van 100- 300 kg; wordt 12 tot 15 jaar oud.

VOORTPLANTING

Paartijd is in oktober tot november; draagtijd is 7 - 8 maanden; per worp is er één jong.

LEEFGEWOONTE

Leeft in kleine groepen van 5 tot 40 individuen of in kuddes van soms 3000 dieren. Het gewei wordt door beide geslachten ter verdediging gebruikt, het mannetje gebruikt het niet in gevechten met andere mannetjes om wijfjes.

VOEDSEL

Korstmossen, kruiden, grassen, zeggen, takken van bomen, knoppen van dwergberken.